Book contents
- Frontmatter
- Acknowledgments
- Contents
- INTRODUCTION
- PART I INTRODUCTION TO THE CONVENTION SYSTEM
- PART II VERTICALISED CASES UNRAVELLED
- PART III PROBLEMS IN VERTICALISED CASES
- PART IV TOWARDS A NEW APPROACH TO VERTICALISED CASES
- CONCLUSION
- Summary in Dutch
- Bibliography
- Appendix 1 Overview case law sample
- Curriculum Vitae
- Human Rights Research Series
- Frontmatter
- Acknowledgments
- Contents
- INTRODUCTION
- PART I INTRODUCTION TO THE CONVENTION SYSTEM
- PART II VERTICALISED CASES UNRAVELLED
- PART III PROBLEMS IN VERTICALISED CASES
- PART IV TOWARDS A NEW APPROACH TO VERTICALISED CASES
- CONCLUSION
- Summary in Dutch
- Bibliography
- Appendix 1 Overview case law sample
- Curriculum Vitae
- Human Rights Research Series
Summary
INLEIDING
De zaak Von Hannover (Nr. 2) is misschien wel een van de meest bekende en belangwekkende uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM of Hof). De klaagster in deze zaak, prinses Caroline von Hannover, had op nationaal niveau verschillende rechtszaken aangespannen tegen Duitse uitgevers om de publicatie van foto's van haar priveleven een halt toe te roepen. Voor de prinses hadden deze zaken niet de gewenste uitkomst, omdat de Duitse rechter alleen de publicatie van een paar foto's verbood en de uitgevers dus geen totaalverbod oplegde. Dit gaf de prinses en haar man aanleiding om een klacht in te dienen bij het EHRM. In Straatsburg klaagden zij dat de Duitse overheid onvoldoende had gedaan om hun recht op priveleven (artikel 8 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM)) te beschermen. Anders dan de prinses en haar man betoogden, overwoog het Hof dat de Duitse rechters hadden voldaan aan hun positieve verplichtingen onder artikel 8 EVRM nu zij het recht op priveleven van klagers zorgvuldig hadden afgewogen tegen het recht op vrijheid van meningsuiting van de uitgevers. Om deze conclusie te ondersteunen formuleerde het Hof verschillende criteria die nationale rechters in acht moeten nemen wanneer zij een belangenafweging moeten maken tussen het recht op priveleven en het recht op vrijheid van meningsuiting.
Alhoewel de zaak Von Hannover (Nr. 2) bekend is geworden vanwege de criteria die het Hof formuleerde, speelde er nog iets anders in deze zaak. Wat gebeurde in Von Hannover (Nr. 2) is dat een private partij, na een procedure op nationaal niveau tegen een andere private partij, bij het EHRM een klacht indient tegen de staat over deze zaak. Oftewel, een ‘horizontale’ zaak (een zaak tussen private partijen) op nationaal niveau verandert in een ‘verticale’ zaak (een zaak tussen een private partij en de staat) bij het EHRM. Deze ‘verticalisering’ is inherent aan de werking van het EVRM-systeem. Op basis van artikel 34 EVRM kan ieder natuurlijk persoon, niet-gouvernementele organisatie of iedere groep personen namelijk alleen een klacht indienen over een schending van het EVRM door een van de verdragsstaten. Het is dus niet mogelijk om bij het EHRM een klacht in te dienen tegen een private partij, bijvoorbeeld een individu of een bedrijf.
- Type
- Chapter
- Information
- Fundamental Rights Violations by Private Actors and the Procedure before the European Court of Human RightsA Study of Verticalised Cases, pp. 225 - 240Publisher: IntersentiaPrint publication year: 2022