Hostname: page-component-586b7cd67f-dsjbd Total loading time: 0 Render date: 2024-11-26T06:54:30.874Z Has data issue: false hasContentIssue false

De verhouding tussen internationaal privaatrecht en intergentiel recht in Indonesie*

Published online by Cambridge University Press:  21 May 2009

Gouwgioksiong
Affiliation:
Hoogleraar aan de Universiteit van Indonesië Hoogleraar aan de Militaire Rechtsacademie en aan de Politie-Academie te Djakarta Gasthoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam
Get access

Extract

Het is de vermaarde hoogleraar van de Amsterdamse Universiteit Henri Hijmans geweest, die in 1937, in zijn “Algemeene problemen van internationaal privaatrecht” de aandacht erop vestigde, dat er in Djakarta —toen nog Batavia, de hoofdstad van Nederlands Indië—, een aparte leerstoel bestond voor het z.g. “intergentiel recht” aan de Rechtshoge-school, de school die door de alom bekende Paul Scholten van Amsterdam was opgericht.

Type
Articles
Copyright
Copyright © T.M.C. Asser Press 1967

Access options

Get access to the full version of this content by using one of the access options below. (Log in options will check for institutional or personal access. Content may require purchase if you do not have access.)

References

1 Hijmans, I. Henri, Algemeene problemen van internationaal privaatrecht, Zwolle (1937), 28Google Scholar: “Intergentiel recht ontstaat zoodra op hetzelfde grondgebied meerdere bevolkingsgroepen, elk met eigen recht, door elkander wonen, zoals dit het geval is in Nederlandsch-Indië, Marokko, Tunesië. Doordenking der verschillende daar aan-wezige rechtsverhoudingen zal ongetwijfeld in den loop der tijden tot een hoogst ont-wikkelde rechtsstof leiden. Voor zoover mij bekend is alleen aan de Rechtshogeschool te Batavia dit recht als een bijzonder leervak erkend: het is aldaar het eerst gedoceerd door Kollewijn”. Hijmans was Kollewijn's promotor (Zie Voorwoord van Kollewijn in zijn recente “Tien jaren Nederlandse Rechtspraak Internationaal privaatrecht (1954–1963)”, Leiden (1966)Google Scholar, samengesteld met assistentie van het Centrum voor Buitenlands recht en internationaal privaatrecht, Universiteit van Amsterdam.

2 Vgl. mijn Hukum Antargolongan (Intergentiel recht, een inleiding), Djakarta, 2e druk (1960), 32. E. Utrecht gebruikt de term “Grondlegger” (Pendasar), Pen-gantar dalam hukum Indonesia (Inleiding in het Recht van Indonesië), Djakarta, 8e druk (1964), 559.Google Scholar

3 Van Vollenhoven, C., Omtrek en inhoud van het internationale recht (1898)Google Scholar, ook afgedrukt in “Verspreide geschriften”, II (1934), 5.Google Scholar

4 Exacte rechtswetenschap, Leiden (1901), 8; ook in “Verspreide Geschriften”, I, 6. Vgl. Kollewijn zelf in “Intergentiel recht in Algerije”, opgenomen in “Intergentiel Recht. Verzamelde opstellen over intergentiel privaatrecht, s'Gravenhage-Bandung (1955) afgekort V.O., 238. Buitenlandse termen: “intercommunal”, “interracial”” “interreligious private law”, “interpersonal law” (Bartholomew, G. W., Private interpersonal law, ICLQ 1952, 325Google Scholar; Gouwgioksiong, , Interpersonal law in Indonesia, 29 RabelsZ 1965, 545573Google Scholar; “conflits de lois interpersonnel” (P. Lampué, Les conflitsde lois interrégionaux et interpersonnels dans le système juridique français, 43 RCDIP 1954, 249 e.V.), “conflits interpersonnel” (Batiffol, H., Traité élémentaire de droit international privé, 36 druk 1959 no. 261Google Scholar), “droit interethnique” (Wengler, W., Les principes généraux du droit international privé et leurs conflits, 42 RCDIP 1953, 37 e.v. op p. 55Google Scholar; Batiffol, Traité, no. 262).

5 Vgl. G. J. Resink, in zijn Voorwoord “Ter inluiding” bij Gouwgioksiong, Hukum Antargolongan, 5, waar Kollewijn genoemd wordt als “ons aller leermeester”, “de schepper van het intergentiel recht als aparte discipline”.

De belangstelling voor intergentiele problemen begon in het laatste kwart der vorige eeuw. In 1887 publiceerden Mrs. L. W. C. van den Berg en H. Bakker elk af-zonderlijk een praeadvies, uitgebracht aan het Berste Juristen Congres, onder de titel: “Voldoet de wetgeving betreffende huwelijken nisschen personen behoorende tot de beide staatkundige categoriën der Nederlandsch-Indische bevolking (die der Europeanen en met hen gelijkgestelden) aan de maatschappelijke behoefte? Zoo neen, welke wijzigingen zijn nodig?, Handelingen der Nederlandsch-Indische Juris-tenvereeniging (1887), I, Batavia en Noordwijk, waarbij intergentielrechtelijke huwelijksproblemen belicht werden. Doch de systematische bestudering is pas na Kollewijn begonnen.

N. Tirtaamidjaja onderscheidde drie ontwikkelingsphasen in de groei van het IGR: de eerste van 1887 tot 1924, de tweede vanaf 1924 (Kollewijn's leerstoel aan de zojuist opgerichte Rechtshogeschool) tot 1955, de derde vanaf 1955 tot heden (“Tiga taraf perkembangan ilmu hukum antargolongan”, Drie ontwikkelingsphasen van het IGR, in Medan Ilmu Pengetahuan”, uitgave van de Indonesian Council for the Sciences, I (1960) no. 2, 199209.Google Scholar Een enigzins andere indeling is te vinden bij Mohammad Koesnoe in zijn onlangs versehenen dissertatie “Perkembangan dari pemikiran dan tjara2 penjelesaian masalah2 Hukum Antargolongan di Indonesia” (Ontwikkeling van het denken over en de oplossingsmethoden van intergentiele vraagstukken in Indonesië), Universitas Airlangga, Surabaja (1965), 19 e.v., waar hij de volgende perioden onderscheidde: 1887–1913, 1913–1924 en 1924-heden.

6 Van Brakel schreef over de verhouding tussen IPR en IGR: “Men zou evenwel dwalen, indien men meende, dat het i.p.r. veel uit deze intergentiele verhoudingen kan leren. Zij zijn minder bestudeerd dan die van het i.p.r. en men ziet dan ook vaker, dat de schrijvers over intergentiel recht zieh om voorlichting wenden tot schrijvers over internationaal privaatrecht, dan dat de beoefenaars van laatstgenoemde weten-schap in de leer gaan bij hen, die intergentiele verhoudingen hebben bestudeerd. Mogelijk zal deze verhouding der beide takken van wetenschap echter veranderen naar mate het intergentiele recht meer wordt bestudeerd”, Grondslagen en beginselen van Nederlands internationaal privaatrecht, 3e druk, bewerkt door Kisch, Zwolle (1953), 33.

7 Schiller, A. Arthur, Conflict of laws in Indonesia, in “The Far Eastern Quarterly”, Nov. (1942), vol. II, 31 (Curs, van mij).Google Scholar

8 Vgl. Lemaire, W. L. G., Het recht in Indonesie, Hukum Indonesia, s'Gravenhage-Bandung, 2e druk (1955), 186.Google Scholar

9 In 1952 verscheen het Leidse proefschrift van J. Ph. van Hasselt, “De botsingsbe-palingen van de Huwelijksordonnantie voor Christen-Indonesiërs (art. 72–76, S. 1933 no. 74)”. Ook in Kollewijn's artikel opgedragen aan Cleveringa, “Enige opmerkingen over de gelding van het Indonesische Wetboek van Koophandel na de souvereini-teitsoverdracht” (R.M.T. 1952, 617 e.V.) werden intergentiele Problemen naar voren gebracht. Verder verscheen in 1954 E. A. Zorab's artikel “De rechtspraak van de Derde Kamer (Adatkamer) van de Raad van Justitie te Batavia”, Bijdragen tot de Taal-Land- en Volkenkunde, deel 110, 2e afl., waarin ook intergentiele problemen in ruimer verband werden belicht.

10 Ook in Lemaire's, Het Recht in Indonesië, is een apart hoofdstuk (XXVII) ge-wijd aan “Intergentiel Recht. Interlokaal recht”.

11 Vgl. Batiffol, , Droit international privé, 46 druk, Paris (1967) no. 255Google Scholar, die “conflit international” tegenover “conflit interne” stelt; Arminjon, P., Précis de droit international privé, 3e dr. Paris (1947), 172 e.V.Google Scholar; Pigeonnière-Loussouarn, Lerebours, Droit international privé, 8e dr., Paris (1962), 1 e.v.Google Scholar

12 De nadruk op het “vreemde element”, “foreign element”, “l'élément étranger”, “le facteur d'extranéité”, “Auslandsberührung” vinden we bij de bekende IPR-schrijvers. Vgl. o.a. Dicey-Morris, J. H. G. a.o., Conflict of laws, 7th ed. London (1950), 3; Cheshire, G. G., Private international law, 7th ed., London (1965), 5Google Scholar; Schmitthoff, C., A textbook of the English conflict of laws, 3rd ed., London (1954), 3Google Scholar; Wolff, M., Private international law, 2nd. ed.Oxford (1950), 1Google Scholar; Thomas, J. A. C., Private international law, London (1955), 20Google Scholar; Rabel, E., The conflict of laws, I, 2nd. ed.Chicago (1958), 4Google Scholar; Lerebours Pigeonnière-Loussouarn, o.c., 1 e.v.; Wolff, M., Das internationale Privatrecht Deutschlands, Berlin-Göttingen-Heidelberg (1954), 1Google Scholar; Prodjodikoro, Wirjono, Azas2 hukum perdata internasional (Beginselen van het internationaal privaatrecht), Djakarta (1952), hfdst. 1.Google Scholar

13 Lampué, , o.c., 250Google Scholar, spreekt in navolging van de Nova over “ordre juridique pluri-législatif”, o.c. 250.

14 IGR is ook te vinden in de jonge “developing countries”, z.a. Algerije, Kongo, Zuid Afrika, Israël, Libanon, India, Pakistan etc. Vgl. Lemaire, oratie, 4; Allott, A., Essays in African law, London (1960)Google Scholar, i.h. bijz. voor Ghana; Bartholomew, o.c. speciaal voor India.

15 Vgl. Kollewijn, , Intergentiel Privaatrecht, Indisch Tijdschrift van het Recht (afgekort: T), dl 131 (1930), 517, ook opgenomen in V.O., 102.Google Scholar

16 Vgl. Marcella, H. Algemeene bepalingen van wetgeving, dissertatie Leiden (1913), 185186Google Scholar: “Nu kunnen er zieh daarbij nog verschallende complicaties voordoen… Het zijn n.1. de gevallen, waarin de intergentiele verhoudingen tevens een internationaal (regionaal- of -locaal) karakter vertoonen. Een vreemdeling uit het buitenland, een Nederlander uit het moederland, een Chinees uit Borneo komt bijv. op Java en brengt aldaar aan een inlander lichamelijk letsel toe. Voor die gevallen nu moet eerst het internationaal (-regionaal of -locaal) privaatrecht worden toegepast, volgens hetwelk een ongeoorloofde daad beoordeeld word t naar de wet van de plaats der handeling; daarna het intergentiele recht, volgens hetwelk in ons voorbeeld het recht in aanmerking komt van de klasse, waartoe de dader behoort (hier dus het B.W.)” (curs. v. mij). Vgl. Stelling IV en Lernaire's disserta tie, dat interregionale en intemationaal privaat-rechtelijke verhoudingen die aanknopingspunten vertonen met Indonesisch recht altijd tevens intergentiele verhoudingen zijn”. Zie ook zijn oratie, 3 en de in noot 3 aange-haalde literatuur; Niederer, E., Einführung in die allgemeine Lehren des internationale Privatrechts, 2e dr. (1956), 28 e.v.Google Scholar; de Nova, R., Les systèmes juridiques complexes en dr. int. privé” RCDIP (1955), 1Google Scholar; Melchior, G., Die Grundlagen des deutschen internationalen Privatrechts, Berlin und Leipzig (1932), 97 e.v.;CrossRefGoogle Scholar

17 Vgl. de Engelse terminologie “conflict in space”, Ehrenzweig, Albert E., Conflicts in a nutshell, St. Paul Minn. (1965), 12Google Scholar; Cheshire, , o.c., 6.Google Scholar

18 Lemaire, diss. 2; oratie, 4; Klein, J. J. W., Bijdrage tot de Studie van het intergentiel privaatrecht (Vermogensrecht), diss. Leiden (1933), 67Google Scholar; bespreking hiervan door Kollewijn, , T. 141 (1935), 112Google Scholar, ook in V.O., 187; Van Hasselt, , o.v. 12Google Scholar; Vgl. de termen “conflits interpersonnels” (Lampué, , o.c. 261Google Scholar), “interpersonales Recht” (Raape, , o.c. 107Google Scholar); Bartholomew, , “Private interpersonal law”, o.c. 325 e.v.Google Scholar; Gouwgioksiong, Interpersonal law in Indonesia, 545 e.v. Lampué, , o.c. 255Google Scholar: “les domaines respectifs d'application se définissent, en principe, suivant un critère pûrement personnel et indépendamment de toute considération de lieu”. Zie ook Gouwgioksiong, Intergentiel recht, 39, waar het IGR omschreven wordt als zijnde, het geheel van rechts-regels en rechtsbeslissingen die aangeven welk rechtsstelsel geldt of wat rechtens is, indien rechtsverhoudingen en gebeurtenissen onder burgers in éénzelfde Staat, op een bepaalde plaats en een bepaald tijdstip, aanknopingspunten vertonen met tutor personele en zakelijke werking verschillende rechtsstelsels en rechtsnormen)”.

19 Vgl. Kollewijn, , Intergentiel Recht (1930)Google Scholar; V.O., 112: “Het grote verschil tussen intemationaal privaatrecht en intergentiel recht is echter dat in het laatste de plaats geen aanknopingpunt biedt voor toepasselijk recht. De verschillende rechtsstelsels gelden zander enige territoriale begrenzing voor de verschillende bevolkingsgroepen die door elkaar leven” (curs, en spades van mij).

20 Vgl. Lampué, , die de termen “territoires de droit” (p. 254)Google Scholar, territorium legis” (p. 255) gebruikte.Google Scholar

21 Vgl. bovenvermeld citaat van Hijmans.

22 Vgl. Bartholomew, , o.c., 326, 327.Google Scholar

23 Het is een omstreden punt of dit artikel louter “interpretatief dispositief” moet worden opgevat (Lemaire, , o.c. 241Google Scholar; Kieintjes, Ph., Staatinstellingen van Ned. Indië, 6e herz, uitg., 107Google Scholar) of ook discriminatief is. Vgl. Gouwgioksiong, Warganegara dan orang asing (Nationalen en vreemdelingen), Djakarta, 2e dr. (1960), 27 e.V., 114 e.v.Google Scholar

24 Wertheim introduceerde de term “inter-sferenrecht” i.v.m. de verschilfende rechts-spraaksferen in het voormalige Ned. Indië, bijv. “Lands-” en “Landschapsrechts-sfeer”, “Inheemse rechtspraaksfeer”, “godsdienstige rechtspraaksfeer”, “Indonesische rechtspraaksfeer” (Rechterlijke vrijhavens, T. 151 p. 428). Vgl. Lemaire, oratie, 4.Google Scholar

In verschillende vonnissen wordt milieu als beslissend aanknopingspunt aange-nomen. Vgl. Makassar, Landraad, 10-10-1925, T. 131 p. 194Google Scholar; Residentiegerecht Tulungagung 25-7-1931, T. 134 p. 461Google Scholar, Landraad Djatinegara 10-7-1932, T. 137 p. 102Google Scholar; Landraad Bonthain 3-9-1931, Raad van Justitie Makassar 22-1-1932, T. 135 p. 343Google Scholar (Gouwgioksiong, , Himpunan Kefmtusan2 Hukum Antargolongan, Verzameling van intergentiele vonnissen, Djakarta 1959Google Scholar, verder afgekort: “H.K.” no. 14); Landraad Palembang 23-10-1937, Raad van Justitie 8-4-1938, T. 148 p. 83Google Scholar; Landraad Kediri 10-10-1938, Raad van Justitie (Derde Kamer) 17-3-1939, T. 151 p. 619 (H.K. no. 10); Residentiegerecht Bandung 8-3-1940, T. 153 p. 504. Jurisprudentie na de souvereini-teitsoverdracht: Pengadilan Negeri Semarang 17-3-1951, “Hukum” (1952) nos. 4–5, 114; Pengadilan Tinggi Djakarta 29-8-1951, “Hukum” 1952 nos. 4–5, 79, vide noot onder dit vonnis (H.K. no. 13); Mahkamah Agung 6-7-1955, Hukum 1956 nos 1–2. 62 (H.K. no. 8).

25 Vgl. Landraad Sukabumi 1-12-1927, Raad van Justitie Djakarta 21-9-1928, T. 129 (1930) 130; Landraad Djakarta 3-11-1928, Raad van Justitie Djakarta 18-3-1932, T. 136(1932) 224 (H.K. no. 82); Landraad Padang 24-9-1938, T. 138 (1933) 476(H.K. no. 83); Landraad Indramaju 15-12-1932, T. 141 (1934) 178; Landraad Palembang 6-3-1935, Raad van Justitie Djakarta 12-7-1935 T. 142 (1935) 232; Landraad Manado 8-12-1938, T. 150 (1939) 676; Raad van Justitie Djakarta” (Derde Kamer) 30-6-1939, T. 151 (1940) 636; Hooggerechtshof 8-12-1932, T. 137 (1932) 244; Raad van Justitie Padang 7-12-1933, T. 139 (1934) 406; Landraad Bandung 2-2-1940, Raad van Justitie Djakarta 14-2-1941, T. 154 (1941) 575; Landraad Djakarta 28-9-1940, Raad van Justitie Djakarta 13-6-1941, T. 154 (1941) 518. Zie ook Kollewijn, V.O., 212; G. André de la Porte, Beschouwingen over quasi-internationaal privaat-recht T. 91 (1908), 348 e.v. Voor jurisprudence na de souvereiniteitsoverdracht: Pengadilan Negeri Djakarta, 9-11-1955, Hukum 1957 nos. 3–4, 98 (met naschrift van Wirjono Prodjodikoro).

26 De z.g. “intergentiele openbare orde” is iets anders dan het “ordre public” van het IPR. Vgl. Lemaire, oratie, 14; Kollewijn's polemiek met Henry Solus, hoogleraar te Poitiers, V.O. 116 e.V., Zie ook p. 195 waar wel een vergelijkbare regel met de IPR-elijke openbare orde aanwezig wordt geacht. Verder Van Brakel-Kisch, o.c. 33 noot 1, waar Klein's dissertatie (p. 23 e.v.) geciteerd wordt en Wengler, o.c. 56.

27 Vgl. Sauveplanne, J. G., “Internationaal privaatrecht, internationaal recht?”, oratie Utrecht (1962)Google Scholar, Deventer-Antwerpen (1963), waar met instemming Werner Niederer's woorden: “Das Internationale Privatrecht ist Völkerrecht, also muss es Völkerrecht werden” werd aangehaald (p. 20). Anders, L. I. de Winters, Bespreking van deze oratie in X NTIR (1963), 179.

28 André de la Porte, o.c. Vgl. Van Brakel-Kisch, 33. Van Vollenhoven noemde de term “quasi internationaal recht” een “stompzinnigen naam”, Verspreide Geschrif-ten I, 6; Exacte Rechtswetenschap, 8, Adatrecht III, 1. Kollewijn bestempelde haar als een “lelijke naam”, Nieuwe beschouwingen van Mr. Nederburgh over intergentiel privaatrecht, Boekbespreking, Verzamelde Opstellen, 167. Deze term is reeds lang in onbruik. Alleen een enkele keer komt men haar nog bij wijze van uitzondering tegen. Zie bijv. MrSoewondo, Nani, Kedudukan wanita Indonesia dalam Hukum dan Masjarakat (De positie van de Indonesische vrouw in het recht en de maatschappij), Djakarta (1955), 82Google Scholar, waar men de term “hukum perdata quasi internasional” nog tegen-komt.

29 Een zelfde uitgangspunt vond men bij de bekende vroegere kennen van het Indisch recht, Mr. L. W. G. van den Berg (o.a. in “Een gewichtig maar vergeten Indisch belang”, Tijdschrift voor Ned. Indië (1903), 805Google Scholar e.v. Waar algemeen de term IPR aanvaard is “ter aandniding van de leer der conflicten tusschen de wetgevingen der onderscheidene staten” kan men gevoegehjk als quasi-internationaal-privaatrecht be-titelen, de in de grond der zaak gelijksoortige regelen en beginselen, te volgen bij de oplossing der conflicten tusschen de verschillende soorten van privaatrecht in een zelfde land bestaande”) en I. A. Nederburgh (“Wet en Adat”, I, 198 en 293Google Scholar noot 2: “Gelijk het internationaal privaatrecht in hoofdzaak betrekkingen regelt tusschen lieden van verschillende nationaliteit, zoo doet het quasi-int-pr. dit tusschen lieden van verschillende quasi nationaliteit, die tengevolge van dit verschil niet aan hetzelfde recht zijn onderworpen”.

30 Voorbeelden uit de jurisprudentie: Hooggerechtshof 19-7-1888, T. 51 p. 187 met de overweging dat “questiën van zoogenaamd quasi-internationaal privaatrecht, welke niet door het stellig recht worden beheerscht”, beoordeeld moeten worden, analogisch naar hetgeen te dien opzichte voor quastiën van zuiver Internationaal privaatrecht bij art. 17 der Algemeene Bepalingen van Wetgeving voor Ned. Indië is verordend” (curs, van mij); Hooggerechtshof 3-10-1912, T. 99 p. 415 (bekend als Berste Stan-daardarrest nopens grond); Hooggerechtshof 14-8-1924, T. lai p. 401. Zie verder Kollewijn's artikel, Het Hooggerechtshof van Nederlandsch-Indie en het intergentiel recht (Feestbundel 150 jarig bestaan Koninklijk Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen, 1778–1928, d1 I, 327 e.V., ook in V.O., 60 e.v. speciaal 97 e.v.)

31 Vgl. Lemaire, Het recht in Indonesië, 185. Als grondleggende geschriften moge genoemd worden: “Interracial Private law” in “The effect of western influence on native civilisations in the Malay Archipelago”, Pacific Science Congress te Djakarta (1929), vertaald in het Nederlands “Intergentiel Privaatrecht” (1930), opgenomen in T. 131 (1930) 517 e.V.; “Het Hooggerechtshof van Nederlandsch-Indië en het intergentiel recht” (1929); “Intergentiel recht in Nederlandsch-Indië”, Tydskrif vir hedendaagse Romeins-Hollandse reg (1939), 169 e.V., ook in T. 151 (1940), 551 e.v. alle opgenomen in V.O.

32 Vgl. Van Brakel over de diensten van het IPR aan het IGR, o.c. 33 (zie boven noot 6).

33 Kollewijn, , V.O., 98Google Scholar, curs, van mij. Critiek op Hooggerechtshof 14-8-1924, T. 121 p. 401.

34 Kollewijn, , V.O. 112.Google Scholar

35 Vgl. Klein's diss., 37.

36 Zie hierover meer, Gouwgioksiong, Intergentiel recht, 77.

37 Resink, G. J., 115Google Scholar Bijdragen Taal, Land en Volkenkunde.

38 Vgl. in dit verband Josephus Jitta: “ledereen, ook de geniale jurist is een kind van zijn tijd en een leerling van zijn leermeesters”, in “Internationaal privaatrecht” Haarlem (1916, 12. Idem: “Ik vergeet niet dat die mannen kinderen van hun tijd en leerlingen van hunne leenneesters zijn” (p. 13).

39 Resink, , o.c. 23.Google Scholar

40 Vgl. Logemann, J. H. A., Over de theorie van een stellig staatsrecht, druk “Saksama”, Djakarta (1954), 59, 123129.Google Scholar

41 Dit is Resink's bekende visie op de rechtsgeschiedenis van Ned. Indië. Vóór 1910 waren de betrekkingen tussen moederland en kolonie nog sterk “internationaal-rechtelijk” gekleurd. Zie hierover zijn artikelenreeks “Veronachtzaamde uitspraken” 8 “Indonesie” (1955), 1Google Scholar. e.v., “Onafhankelijke vorsten, rijken en landen in Indonesië tussen 1850 en 1910, 9 Indonesie 365 e.v., “Uit bet stof van een beeldenstorm, 9 Indonesie (1956), 44 e.v.Google Scholar, “Een cadens van Colijn”, 10 Indonesië (1957) 246 e.v.Google Scholar, “Eeuwen volkenrecht in Indonesië, 10 Indonesië (1957), 441 e.v.Google Scholar

42 Resink, , o.c. 22.Google Scholar

43 Resink, , o.c. 24.Google Scholar

44 In zijn dissertatie, Overgang van godsdienst als problcem voor het intergentiel privaatrecht, Djakarta (1932), 11, heeft Lemaire reeds op de verschillen tussen IGR en IPR gewezen.

45 Lemaire, , oratie, 11.Google Scholar

46 Een academisch voorbeeld der analogische interpretatie is bijv. art. 1576 Indon. B.W., “koop breekt geen huur”, dat uitgebreid wordt tot “vervreemding breekt geen huur”.

47 Gouwgioksiong, , oratie, Djakarta (1958), “Hukum antargolongan, hukum jang hidup”.Google Scholar

48 Een soortgelijke tendenz zien we ook in andere net onafhankelijk geworden staten, z.a. de Afrikaanse staten bijv. Vgl. voor Tunisië de colleges van R. Benattar voor de Haagse Académie de droit international 1967, “Problèmes relatifs au droit international privé de la famille en pays de droit personnel”.

49 Presidentieel Besluit 1959 no. 150 (L.N. 1959 no. 75).

50 Men ziet hierin een overblijfsel van koloniale rechtspolitiek, het scheppen van de “color line”, de raciale differentiatie. Vgl. Kennedy, Raymond in “The colonial crisis and the future” in Ralph Linton's “The science of man in the world crisis”, New York, 7th printing (1952)Google Scholar; Wertheim, , Herrijzend Azië, Opstellen over de Oosterse samenleving, Arnhem (1950), 51Google Scholar; idem, Het rassenprobleem. De Ondergang van een mythe, Den Haag (1948), 63 e.v.: Gouwgioksiong, , diss. 3e dr. (1961), 6 e.v.Google Scholar

51 Instruksi Presidium Kabinet no.

52 S. 1920 no. 751 jo. S. 1927 no. 564 (iwg. 1-1-1928).

53 Besluit no. 127/U/Kep/12/1966, 27-12-1966.

54 Onder “primaire aanknopingspunten” verstaan wij feiten en omstandigheden die een IGR-elijke verhouding creeren. Er waren 4 primaire aanknopingspunten: (1) de bevolkingsgroep der partijen, (2) de grond, (3) de rechtskeuze in interne ver-houdingen, (4) het “formeel rechtelijk lex fori”. Zie Gouwgioksiong, Intergentiel recht, 47 e.v.

55 Vgl. o.a. de Wet op de vreemdelingentoezicht, Noodwet 1953 no. 9, L.N. 1953 no. 64, Toelichting TLN no. 463. Verder de regelingen vermeid in Gouwgioksiong, , Hukum Perdata International Indonesia (Indonesisch Internationaal privaatrecht, 2e dr. Djakarta (1965), 2Google Scholar, noot 4 en idem, deel II (eerste stuk), 235 e.v.).

56 Dit is de z.g. “intergentiele grondenregel”, vaste jurisprudentie sinds de eerste Standaardarrest nopens grond, 3-10-1912, T. 99 p. 412, zie ook Hooggerechtshof 25-10-1934, T. 140 p. 574, in navolging van Kollewijn, T. 126 p. 100Google Scholar e.v. Vgl. verder over IGR-elijke problemen m.b.t. grond, Gouwgioksiong, , Hukum Agraria Antargolongan (Intergentiel agrarisch recht, Djakarta (1959), 15 e.v.Google Scholar

57 Men had zelfs “Chinese” gronden, o.a. het z.g. landerijenbezitsrecht op particuliere gronden.

58 Dit is adatrecht wat mede gevormd wordt door positief ingrijpen van de Overheid. Dit adatrecht moet in overeenstemming zijn met de hogere principes van de Staat, de religie en de eisen van een modern internationaal rechts- en economisch verkeer met andere landen (Vide art. 5 van de Agrarische Raam Wet).

Vgl. in dit opzicht ook hetgeen René David signaleerde omirent het “dénatureren”

van gewoonterechtsregels door de moderne rechtsvernieuwingen in de jonge Afrikaanse staten, Les grands systèmes de droit contemporains, Paris, deuxième édition (1966), 578 e.v.Google Scholar

59 “Multiplicity of laws” m.b.t. grond wordt ook in jonge Afrikaanse staten gezien als een “first handicap”, dat ten snelste overwonnen moet worden door in het belang van de economische groei van het land, buitenlands kapitaal aan te trekken. Zie Allott, A. N. Legal development and economic growth in Africa, in Anderson, J. N. D.'s Changing law in developing countries, London (1963), 194 e.v., speciaal op p. 198.Google Scholar

60 T. 127 p. 20.

61 T. 145 p. 365.

62 Van Vollenhoven, , Adatrecht II, 726.Google Scholar

63 Zie art. 26 (voor eigendomsrecht nieuwe stijl, hak milik), art. 30 (voor erfpachtsrecht nieuwe stijl, hak guna-usaha), art. 36 (voor opstal nieuwe stijl, hak guna bangunan) van de Agrarische Raam Wet.

64 Koesnoe is van mening dat de Grondwet van 1945 nog steeds differentiatie onder de Staatsburgers van de Republik Indonesia kent, n.l. in z.g. “asli” Indonesiërs (autochthone Indonesiërs) en. “Indonesiërs van vreemde afkomst”. Hij baseert zich op art. 26 en 6 van de Grondwet (zie zijn dissertatie op p. 103 n. 91. Vgl. echter p. III waar hij de betrokken artikelen samen noemt met art. 27 lid 1 en de Agrarische Raam Wet ten bewijze dat er een, zij het beperkte, gelijkwaardigheid bestaat). M.i. verwart schrijver hier de gelijkwaardigheid van recht-stelsel en van personen, alsmede gelijkheid in publiek-staatkundig en in privaatrechtelijk opzicht. Genoemde GW-artikelen zijn niet te vergelijken met art. 163 I.S., doch eerder met art. 55 I.S. waar gesproken wordt van “onderdanen-Nederlanders”, “inheemse onderdanen-niet-Nederlanders” en “uitheemse onderdanen-Nederlanders

65 Vgl. Van Vollenhoven, , Adatrecht II, 660Google Scholar: “Van Staatsblad 1875 is letterlijk elk woord onderwerp van strijd”.

66 Vgl. de bekende “huishoudster Minah” zaak, berecht door MrLatterie, P. M., Landgerecht Magelang 14-5-1938, Kol. Tijdschrift (1928), 570Google Scholar, opgenomen in Maassen en Hens, Bijlage 86, kooptransacties door T.T.D. “behorende tot de bevolkingsgroep der Vreemde Oosterlingen van verschillende stukken sawahgronden ten name van zijn huishoudster “Minah”; zie ook Hooggerechtshof 6-3-1930, T. 132 p. 113, inzake de koop van theetuinen door Van Hofland van de Cultuurmij, “Soeka Tani” ten name van zijn huisbediende Siman. Verder een greep uit de rijke jurisprudentie: T. 139/164, Hooggerechtshof 24-8-1933; T. 142 p. 149, Landraad Indramaju 3-6-1933, Raad van Justitie Djakarta 13-4-1934, H.K. no. 44; T. 142 p. 159, Landraad Brebes 6-6-1933, H.K. no. 45. Voor de na-oorlogse jurisprudentie, zie Pengadi-lan Tinggi Surabaja 5-4-1956, Pengadilan Negeri Sragen 4-4-1955, “Hukum” (1958) nos 1–2. 137 (met naschrift van Wirjono Prodjodikoro); Pengadilan Negeri Garut 23-11-1948, “Hukum” (1955) nos. 1–2, 96 (met naschrift van Wirjono Prodjodikoro), zie ook Pengadilan Negeri Garut 26-4-1950 “Hukum” (1955) nos. 1–2. 66.

67 Op grond van deze overwegingen heeft schrijver dezes reeds bij het verschijnen van de Agrarische Raam Wet 1960 bovenstaand standpunt ingenomen. Vgl. Gouwgioksiong, , Tafsiran Undang2 Pokok Agraria (Interpretatie van de Agrarische Raam Wet, Djakarta 1960), 2e dr. (1963), 12Google Scholar e.v. De practijk in Indonesië is echter hier en daar nog anders, afhankelijk van de persoonlijke visie der respectievelijke plaatselijke autoriteiten.

68 Noodwet 1951 no. 1 verduidelijkte dat op de duur alle pluralisme van recht op het gebied van het procesrecht zou verdwijnen.

69 Van Vollenhoven, Adatrecht II, 653, 665, zag in de mogelijkheid van “profiteren van rechtsinstituten uit het Vermögensrecht van andere groepen dan de zijne” juist goede mogelijkheden voor een gezonde unificatie: “In dit beginsel schijnt dan ook die gezonde associate te schuilen, waarvan het veelsoortige privaatrecht van Nederlandsch-Indië behoefte heeft, een veel gezonder uitweg, dan die welken men verkrijgen zou door gedwongm unificatie, gedwongen onderwerpingen aan andermans recht, of kunstmatige totstandbrenging van een middelrecht voor alle landaarden (o.c., 667, curs, v. mij). Vgl. voorts Supomo, bij de bespreking van Kollewijn's bekende praeadvies, “De onderwerping voor een bepaalde rechtshandeling”, T. 130 p. 671.

70 Vgl. over deze “kontrak kempitan”, Voorzitter Landraad Djokjakarta 4-9-1929, Raad van Justifie Semarang 11-10-1929, Landraad Djokjakarta 5-12-1929, Raad van Justitie Semarang, 12-2-1930, T. 133 p. 355; Supomo, bij de discussie van Kollewijn's praeadvies (zie noot 69).

71 Vgl. Rondschrijven van de Hoge Raad van Indonesië (Mahkamah Agung) no. 3/1963 ddo. 5-9-1963 no. 1115/P/3292/H/1963. Zie hierover mijn opstel “De rechts-ontwikkeling in Indonesië na de souvereiniteitsoverdracht”, in W.P.N.R. 49824984.Google Scholar

72 Vgl. de acht artikelen opgesomd door de Hoge Raad in haar Rondschrijven (noot 71).

73 Neuhaus, Zie ook P. H., Die Grundbegriffe des internationalen Privatrechts, Berlin-Tübingen (1962), 221.Google Scholar

In dit verband moge er op gewezen worden dat van bepaalde Indonesische klingen de aparte plaats voor de Studie van het IGR in Indonesië een overblijfsel van het verleden wordt geacht, dat ten spoedigst behoort te verdwijnen. Vgl. At-mosudirdjo, Prajudi, “Public Administration”, Rede Universitas Krisnadwipajana, Djakarta 20-9-1956, 16. Vgl. echter hiertegen Moh. Koesnoe, diss., 63 noot 146.Google Scholar

74 Vgl. de conclusie van Lev, Daniel S., in zijn recente artikel “The lady and the banyan tree”: civil law change in Indonesia”, XIV American Journal of Comparative Law (1965), 282 e.V., op p. 306CrossRefGoogle Scholar: “In Indonesia the outstanding change thus far has been that from legal diversity to legal unity”.

75 Besluit MPRS (Voorlopige Volkscongres) no. II/1960 ddo. 3-12-1960.

76 Besluit L.P.H.N. van 28 Mei 1962, “Dosar2 dan azas2 tata hukum nasional” (Grond-slagen en principes van de nationale rechtsorde), Djakarta.

77 Vgl. de titel van de (niet gepubliceerde), door Utrecht (Inleiding, 555 noot 11) aangehaalde Djemberse scriptie (1962) van Hartono Soerjopoetro “Hukum Antargolongan, hukum jang merana!” (Intergentiel recht, armzalig recht).

78 Interreligieus recht is ook IGR. In het kaartsysteem van de Indonesische jurisprudentie wordt interreligieus recht “begrepen onder” het IGR. Vgl. van Vollen-hoven's opvatting, dat ook godsdienstig recht (Christelijk recht, Mohammedaans recht, Hindoe recht) een “wereldlijk recht” is. Andere sociale factoren zijn naast de godsdienst mede van belang. Interreligieus recht kan beschouwd worden als inter “sociaal”, inter-“raciaal”, of inter-“kaste”recht en als zodanig altijd IGR. Vgl. ook Kollewijn, Le droit international privé du Royaume des Pays-Bas, NTIR (1953–1954), 270, ook mijn Intergentiel Recht, 21; Van Hasselt, diss. maakte zelfi bezwaren tegen het verder gebruiken van de term interreligieus recht.

79 Vgl. Supomo's reeds in 1947 uitgesproken gedachte dat IGR slechts kan blijven bestaan op het gebied van het familierecht, aangezien de andere rechtsgebieden, z.a. het contractenrecht, arbeidsrecht en agrarisch recht eenvoudig kunnen worden geunificeerd (Kedudukan hokum adat dikemudian hari, De toekomstige positie van het adatrecht, Diesrede Gadjah Mada Universiteit, Djokdjakarta, Djakarta (1947), 13Google Scholar. Vgl. ook H. Th. Chabot's commentaar in T. 1948 p. 159 e.v., “Aantekeningen betreffende de codificada van het adatrecht, n.a.v. Supomo's rede”.

80 Het valt echter niet te ontkennen, dat de wetenschap van het IGR waardevolle bijdragen kan leveren in de vorm van materiaal voor de rechtsvernieuwing naar een nieuw nationaal homogeen recht. Vgl. Koesnoe, diss., 239; Sudiman Kartohadiprodjo, Voorwoord bij Kollewijn's, V.O.