No CrossRef data available.
Article contents
Enkele Opmerkingen Over de Methode van Rechtsvinding Naar Aanleiding van Het Haagse Ontwerp-Verdrag Van 15 Juni 1955 Betreffende de Confligten Tussen de Nationale Wet en de Domicilie-Wet
Published online by Cambridge University Press: 21 May 2009
Extract
In deze dynamische tijd kan ook op het terrein van het internationaal privaatrecht de verleiding ontstaan het met de rechts-theorie niet zo nauw te nemen. Waarom moeizaam nagaan aan welk nationaal recht internationale arbitrage is onderworpen? Het schijnt veel eenvoudiger de internationale arbitrage geheel en al onder de heerschappij van de partij-autonomie te stellen, “un arbitrage détaché de toute législation nationale”. Toch laat de waarheid zieh niet verloochenen dat een overeenkomst en haar rechtsgevolgen in een wet haar grondslag vindt; om met de franse Cour de Cassation te spreken: “Tout contrat international est nécessairement rattaché à la loi d'un état” (arrest 21 juni 1950). Doch ook in een minder extreme vorm kan de spanning tussen theorie en praktijk zieh uiten. Moet voor een regeling van geval tot geval of voor een algemene regeling gekozen worden? Dus de vraag of de inductieve of de deductieve methode gevolgd moet worden. Ook de Haagse Conferentie voor internationaal privaatrecht wordt met het vraagstuk van de methode van rechtsvinding geconfronteerd. De wordingsgeschiedenis van het Haagse ontwerp-verdrag ter regeling van de conflicten tussen de nationale wet en de domicilie-wet van 1955 geeft een weihaast klassiek voorbeeld van een gelijktijdige deductieve en inductieve benadering van een vraagstuk. Vandaar dat in het bijzonder dit ontwerp onze aandacht vraagt.
- Type
- Research Article
- Information
- Netherlands International Law Review , Volume 9 , Issue 4: Special Issue: De Conflictu Legum, Essays Presented to RD Kollewijn and J Offerhaus , October 1962 , pp. 340 - 348
- Copyright
- Copyright © T.M.C. Asser Press 1962
References
1. L'exécution des sentences arbitrales internationales, publicatie van de Internationale Kamer van Koophandel te Parijs, 1953. Het is overigens de Verdienste geweest van de Kamer, dat mede door haar initiatief de Conventie van New-York van 10 juni 1958 is tot stand gekomen, ook al heeft de Conventie het uitgangspunt van de Kamer niet kunnen aanvaarden.
2. Conférence de la Haye de droit international privé. Documents relatifs à la Septième session, blz. 44.Google Scholar
3. Actes de la Septième session, blz. 210.Google Scholar
4. Offerhaus, De drie ontwerp-conventies over internationaal privaatrecht van e Haagse Conferentie, W.P.N.R. 4250, alwaar ook verwijzingen naar binnenen buitenlandse literatuur; in het bijzonder zij hier genoemd: Wengler, Beachtlichkeit des fremden Kollisionsrechts, Internationales Recht und Diplomatie, Jahrg. 1, 1956.Google Scholar
5. Het is een petitio principii te stellen dat verwijzing naar vreemd recht mede verwijzing naar het conflictenrecht van dat recht betekent. Verder is de Stelling te verwerpen waarop Meijers zinspeelt (documents relatifs à la septième session, blz. 45) volgens welke de renvoi steeds is toe te passen, wanneer hij leidt tot toe-passing van de lex fori. Deze Stelling berust immers op de verouderde gedachte van de comitas-leer, waarbij de lex fori primair wordt gesteld. zie Wengler, op. cit., blz. 62.
6. Artikel 1 van het Haagse Huwelijksverdrag heeft reeds van deze mogelijk-heid gebruikt gemaakt; overigens kunnen de staten zolang geen verdrag tot stand is gekomen, trachten in hun eigen recht de renvoi, zij het dan op beperkte schaal, te regelen, mits daarbij voldoende waarborgen worden geschapen, dat het aldus aangewezen recht inderdaad ook in het buitenland wordt toegepast. zie art. 15 en 25 E.W. Overigens is het duidelijk, dat hoewel de toepassing van art. 25 E.W. in de regel aanwending van de renvoi zal betekenen (zoals b.v. bij art. 15. 3, een nadere toepassing van art. 25), dit niet steeds het geval behoeft te zijn. De renvoi is immers niet het enige middel om de rechtseenheid in concreto te bevorderen.
7. Enkele erfrechtelijke hoofdstukken van het internationaal privaatrecht, praeadvies 1961, Broederschap der Notarissen blz. 36.
8. Al kan er geen twijfel over de bedoeling bestaan, toch kan de vraag gesteld worden of deze forrnulering wel geheel juist is. Immers art 1. is geschreven voor die gevallen waarbij de renvoi zelve tot een definitief resultaat leidt. Dit resultaat nu wordt steeds verkregen doordat de wet aan het einde van de reeks naar zieh zelve verwijst. Voor dat land zal er inderdaad van renvoi geen sprake zijn, doch voor derde landen is deze verwijzing naar dat eigen recht een integrerend deel van de renvoi.
9. Volgens de toelichting van het ontwerp is deze beperking aangebracht, omdat kwalificatie-moeilijkheden en verschillen betreffende de nationaliteitsbepalingen vermeden dienden te worden.
10. Daar het Haagse Ontwerp slechts de nationale wet en de domicilie-wet als aanknopingspunten kent, is bij deze analyse van het Ontwerp-Meijers de lex rei sitae buiten beschouwing gelaten.
11. Om de kwalificatie-moeilijkheden te vermijden bepaalde het Ontwerp-Meijers dat de renvoi slechts van toepassing zou zijn, wanneer tenminste twee aanknopingspunten bij de renvoi betrokken waren. Het Haagse Ontwerp heeft ten aanzien van het domicilie-begrip een oplossing gegevendoor de domicilie in artikel 5 te definiëren. Voor moeilijkheden rondom de nationaliteit geeft het verdrag echter geen oplossing.
12. Haagsch Verdrag van 1956 betreffend: La reconnaissance de la personalité juridique des sociétés, associations et fondations étrangères, Tractatenblad 1956, 131.Google Scholar
13. In gelijke zin Henriquez, Het Vennootschapsstatuut, Academisch, proefschrift Amsterdam, 1961, blz. 173.
14. Heeft een en ander er misschien toe geleid, dat aard en strekking van het incorporatie-stelsel, thans door Nederland officieel aanvaard, tot vragen aanleiding geven? Immers in de toelichting op de wet van 25 juli 1959 (Stbl. 1959, 256.) wordt via de openbare orde, waarop het verdrag beroep toestaat, een beroep op wetsontduiking voor mogelijk gehouden, terwijl het juist de vraag is of bij het incorporatie-stelsel wel van wetsontduiking kan worden gesproken, en het op zijn minst genomen twijfelachtig is of wetsontduiking bij het begrip openbare orde kan worden ondergebracht. In gelijke zin wat deze laatste vraag betreft, Henriquez, , op. Cit., blz. 183.Google Scholar